In het afgelegen dorpje Sint-Vincent, waar de tijd leek stil te staan en het leven z’n kabbelende gangetje ging, werd de rust ruw verstoord. Een golf van mysterieuze brandstichtingen teisterde de gemeenschap, waarbij eeuwenoude huizen in de nachtelijke uren werden gereduceerd tot as en puin. Het gebeurde in een temporeel ritme, als een sinistere polsslag, die de bewoners tergend vertraagd naar de volgende verwoestende slag voerde.
Het begon op een maanloze nacht, toen het terrein van de familie De Vries in lichterlaaie stond. De familie ontsnapte ternauwernood, gehuld in dekens die de koele nachtelijke lucht leken te splijten. De schade aan hun huis en schuur was echter onherstelbaar. Er ging een collectieve zucht van opluchting door het dorp, een uitstel van executie, maar een nieuwe brand volgde al snel.
Achter de vriendelijke gevel van de dorpssmederij verschool zich dorpssmid Willem. Hij had ooit gezegd dat zijn werk het vuur temde, maar nu voelde hij zich een leerling van Prometheus, die het vuur niet langer kon beheersen. Willem vermoedde een patroon in de branden, een bijna rituele toewijding aan vernietiging. Zijn nachten werden gevuld met studie van obscure boeken en manuscripten, zoekend naar een indicatie of een formule, iets dat hem richting zou geven.
Het dorp veranderde in een labyrint van verdachtmakingen en speculaties, waar geheimen en oude vetes weer oplaaiden zoals de vlammen die hun huizen verteerden. Geruchten vonden vruchtbare grond in de angstige harten van de dorpsbewoners. Eenieder kende elkaar, en dat was verscheurender dan ooit tevoren. Onder de schaduw van wantrouwen voelde men zich gevangen in een web van insinuaties en achterdocht.
Burgemeester Janssens, een stalwart van de gemeenschap, riep een dorpsraad bijeen. Er werd besloten dat er een nachtelijke wacht zou worden ingesteld. Mannen met lantaarns en hooivorken patrouilleerden de straten, hun ogen wijd open in nerveuze anticipatie. Maar de brandstichter bleef ongrijpbaar, als een schaduw die samen met de nacht kwam en ging.
Het was Joost, een jonge schoolmeester met een liefde voor geschiedenis, die een angstaanjagende ontdekking deed. In een archiefstuk uit de zeventiende eeuw vond hij een passage over een sekte die geloofde dat vuur het zuiveringsmiddel was voor zonden. Hun overtuiging was dat door huizen te verbranden, de ziel van de gemeenschap gered zou worden. “There is no smoke without a fire,” dacht hij, een Engelse zegswijze die opeens beangstigend toepasselijk bleek.
Joost deelde zijn ontdekking met de dorpssmid Willem. Samen begonnen ze hun speurtocht naar de ware identiteit van de brandstichter. Zij verdiepten zich in genealogieën en oude krantenartikelen, in de hoop de erfgenaam van de sekte te vinden. Ze ontdekten een naam: Augustinus Verhagen, de nazaat van de oude sekteleider, die tot hun afgrijzen nu in hun midden bleek te wonen.
In een dappere poging confronteerden zij Augustinus in zijn huis. Zijn ogen schitterden in het licht van de olielamp, als kolen die het vuur al jaren in zich droegen. Hij sprak met een kalme intensiteit over zijn missie, zijn plicht om het dorp te zuiveren. Zijn woorden waren een misleidende mengeling van rationaliteit en waanzin.
De confrontatie eindigde in een gewelddadige worsteling. Uiteindelijk werd Augustinus overmeesterd en overgedragen aan de autoriteiten. Het dorpsplein, zo vaak het toneel van festiviteiten en markten, werd nu enkel verlicht door de maan en sterren, de angst smeulend in de harten van de inwoners.
Maar zijn arrestatie bracht slechts gedeeltelijke rust. Het dorp was voor altijd veranderd, zijn labyrintische straten nu getekend door het vuur en de herinneringen eraan. Vlammen hadden licht gebracht, maar ook duisternis in de ziel van Sint-Vincent. Men kon zich afvragen of de zuivering was geslaagd of dat de echte zonden enkel dieper begraven lagen, wachtend op een nieuwe vonk.
En zo leefde het dorp verder, half slapend, half wakend, in de schaduw van zijn eigen verleden, onwetend of de dreiging ooit echt verdwenen zou zijn.