Jonas van der Meer, een doorgewinterde journalist van een kleine regionale krant, was gewend aan routineklusjes: verslag doen van de gemeenteraad, openingen van nieuwe winkels, lokale sportevenementen. Hij kon de artikelen bijna uit zijn hoofd schrijven. Maar die ochtend was anders. Een anonieme tip leidde hem naar de plaatselijke politie, waar hij iets hoorde dat zijn interesse onmiddellijk wekte: er was een seriemoordenaar actief in hun slaperige stad. De moordenaar liet cryptische raadsels achter bij zijn slachtoffers, raadsels die niemand nog had kunnen ontrafelen.
Jonas’ nieuwsgierigheid overwon zijn voorzichtigheid. Dit was de kans om uit de grauwe alledaagsheid te ontsnappen en een verhaal te brengen dat echt impact zou hebben. Met zijn opnameapparaat en notitieboek in de aanslag arriveerde hij bij het politiebureau.
“Goed, Jonas, je mag dit off the record houden voor nu,” waarschuwde inspecteur De Jong, een oudere man met vermoeide ogen. “De stad is al onrustig genoeg.”
Jonas knikte, maar wist al dat hij elk detail zou noteren zodra hij buiten was. De inspecteur leidde hem naar een kamertje waar bewijsstukken werden getoond. Er lagen foto’s van vier slachtoffers, elk op groteske wijze omgebracht en elk met een briefje dat een raadselachtige boodschap bevatte.
“Ze zijn allemaal met een mes omgebracht, en het enige dat ze gemeen hebben, zijn die raadsels,” legde De Jong uit. “Onze mensen zijn er niet uitgekomen.”
Jonas keek aandachtig naar de briefjes. “Zoek het verre land zonder water, volg de weg zonder eind,” las hij hardop. “Wat betekenen deze zinnen?”
“Als we dat wisten,” zei De Jong met een wrange glimlach, “dan hadden we de dader misschien al.”
Jonas besloot die avond de raadsels te onderzoeken. Hij bracht uren door in zijn appartement, omgeven door boeken en zijn laptop, op zoek naar aanknopingspunten. Flashbacks naar zijn jeugd in een strenge katholieke school weerklonken in zijn gedachten. De raadsels leken een diepere betekenis te hebben, misschien zelfs religieuze.
De dagen verstreken en Jonas dook dieper in het mysterie. Hij bezocht de families van de slachtoffers, sprak met oude vrienden en kennissen, en ploos elk detail uit. Het viel hem op dat elke locatie waar een moord had plaatsgevonden, historische betekenis had in relatie tot het geloof.
Toen, als een donderslag bij heldere hemel, kreeg Jonas een e-mail. Het was een nieuwe raadsel, specifiek gericht aan hem: “Zoek in de kruin van een gevallen engel, waar zielen rust vinden.”
Dit was anders. De moordenaar wist wie hij was en volgde blijkbaar zijn onderzoek. Jonas voelde tegelijkertijd een koude rilling en een opwinding die hij nog nooit had gevoeld. Hij moest het antwoord vinden voor er een nieuw slachtoffer viel.
Het duurde niet lang voordat Jonas de betekenis van het nieuwe raadsel begreep. Hij dacht terug aan een oude kathedraal aan de rand van de stad, nu in verval en bijna vergeten. Er was een beeld van een gevallen engel in de tuin. Gedreven door adrenaline en angst ging Jonas er onmiddellijk naartoe, zonder de inspecteur in te lichten.
Het was donker toen Jonas aankwam bij de kathedraal. De lucht was zwanger van onheilspellende stilte. Met een zaklamp baande hij zich een weg door de overwoekerde tuin. Daar stond het beeld, gehavend door tijd en elementen, toch nog indrukwekkend in zijn melancholie.
Een schim bewoog achter de struiken. Jonas’ hart bonsde in zijn keel toen hij besefte dat hij niet alleen was. Hij draaide zich om en zag een man in een lange donkere jas, zijn gezicht gehuld in schaduwen.
“Je bent slim,” zei de stem, kil en zonder emotie. “Maar ben je ook moedig genoeg om het antwoord te vinden?”
Voordat Jonas kon reageren, sprong de man op hem af, een mes glinsterend in het zwakke licht. Jonas wist dat dit zijn kans was om de stad te redden, maar ook om zijn eigen leven te riskeren. Het mes flitste, en Jonas voelde een brandende pijn.
In een laatste stuiptrekking greep hij het handvat van het beeld van de gevallen engel en sloeg zijn aanvaller ermee op het hoofd. De man viel kreunend neer. Jonas wist net op tijd zijn telefoon te pakken om de inspecteur te bellen voordat zijn bewustzijn vervaagde.
Toen hij weer bij zinnen kwam, was hij omringd door politie en ambulancemedewerkers. De Jong keek hem hoofdschuddend aan. “Dat was heel roekeloos, Jonas,” zei hij, maar er was een ondertoon van respect in zijn stem.
“Het kan me niet schelen,” mompelde Jonas, zijn stem zwak. “Ik heb het verhaal.”
En terwijl de zon opkwam boven de verwaarloosde kathedraal, wist Jonas dat hij niet alleen een moordenaar had verslagen, maar ook een duister raadsel had opgelost dat de stad teisterde. Hij zou herstellen, maar de stad zou altijd de littekens dragen van een mysterieuze jager die zielen op hun zoektocht naar antwoorden had gevonden.