Ga naar de inhoud
Home » Korte Verhalen » De Stoomrommelaar

De Stoomrommelaar

De kille mist kroop langzaam door de straten van Asphodel, een majestueuze stad in de grip van eeuwige stoom en mechanische wonderen. De lucht was een mengsel van olie en vuur, een voortdurend fluisteren van raderwerken, tandwielen en ketels die getuigde van menselijke vindingrijkheid. Maar in de avondschemering vonden duistere gevoelens hun weg door de smalle stegen, waar de duisternis zelfs de meest scherpzinnige geesten in verwarring bracht. Het was tijdens zo’n avond dat ik, inspector Thaddeus Grimshaw, op een onheilspellend bericht stuitte.

Mijn kantoor was een perfecte afspiegeling van de chaos en inventiviteit die de stad vormden. Te midden van papieren, kaarten, en stoomgedreven apparaten – waarvan sommigen zelfs voor mij een raadsel waren – ontving ik een brief. Het zijden lint dat het perkament bij elkaar hield, gaf blijk van enige verfijning, die zeldzaam was in deze ruwe tijden. Maar het was de inhoud van de brief die me koud deed worden van binnen.

“Beste Grimshaw,” begon het. “De Orde van de Minotaurus heeft plannen gesmeed om ons kostbare Asphodel in vuur en vlam te zetten met een hels apparaat dat zelfs jouw vernuft te boven gaat. Wees op je hoede, want om middernacht zal de rechtvaardige degen vallen – en niets zal blijven bestaan.”

Een plot om de stad te vernietigen, bedacht door een geheim genootschap. Mijn geest flitste door de mogelijkheden en implicaties, en de vermoeide ogen die alles hadden aanschouwd, kregen een nieuwe vastberadenheid.

Met de snelheid van een getrainde geest begonnen de raderen van mijn gedachten te draaien. De Orde van de Minotaurus, een schimmige organisatie die opereerde vanuit de schaduwen, had altijd haar doelen bereikt door intrige en verraad. Hun symbolen – een halve maan, een kompas en een verschrikkelijke stoommachine – hadden de laatste maanden al angst gezaaid. Het was echter voor het eerst dat ze zo openlijk hadden gedreigd.

Ik stak de brief in mijn binnenzak en trok mijn lange, donkere jas aan. De met koper beslagen laarzen klikten op de houten vloer terwijl ik naar mijn persoonlijke verzameling van gereedschappen en wapens liep. Daar selecteerde ik zorgvuldig een paar miniatuurstoomkanonnen en een vernuftige granaat die mijn vriend Allistair had uitgevonden. Het zou voldoende moeten zijn voor wat ik te wachten stond.

De stad zelf leek te ademen van spanning; elke stoomfluit en uitlaatklank leek een waarschuwing te fluisteren die slechts ik kon horen. Volgende aanwijzingen volgend die diep begraven lagen in mijn herinneringen van eerdere ontmoetingen met de Orde, vond ik mezelf voor een vervallen pakhuis bij de haven. De geur van verwaarlozing hing zwaar in de lucht, vermengd met de geur van roestig metaal en opgewoeld stof.

Binnen was het niet anders. Het donkere interieur werd sporadisch verlicht door piepende, oude gaslampen. Mijn hart klopte in mijn keel terwijl ik door gangpaden liep, elk met een mensonvriendelijke klank, alsof de gebouwen zelf klaagden onder het gewicht van het naderende onheil.

En toen zag ik het. Midden in de ruimte stond een kolossaal apparaat, een stoommachine die leek te ademen met een sinistere intelligentie. Raderwerken zo groot als koetswielen draaiden met een hypnotiserende precisie. Pijpen, ventielen en meters verspreid over het apparaat pulseerden met een zinderende intensiteit.

Maar er was iets meer. In de schaduwen zag ik figuren in donkere gewaden, hun gezichten bedekt door maskers van koper en staal. Zij waren de hoeders van deze apocalyptische machine, de priesters van mechanische verderfelijkheid.

Plotseling voelde ik een koude hand op mijn schouder. “Grimshaw,” fluisterde een stem als scherpe ijzeren nagels. “Je bent precies op tijd voor de laatste akte.” Het was Armand, de sinistere leider van de Orde. Zijn ogen glinsterden vol spot onder zijn halfmasker.

Hoewel de situatie troosteloos leek, herinnerde ik mezelf eraan dat wanhoop geen deel uitmaakte van mijn karakter. Mijn hand reikte naar de granaat van Allistair, en met een resoluut gebaar wierp ik het apparaat naar de kern van de machine. Een verblindend lichtvlam verlichtte het pakhuis, gevolgd door een donderend gebulder terwijl ontelbare raderwerken en tandwielen uit elkaar spatten.

De duisternis keerde terug, maar de doden stilte die volgde gaf aan dat de dreiging was afgewend. Mijn ogen vonden Armand, wiens opgetrokken lichaam ineengestort lag. Met een laatste, sussende ademtocht fluisterde hij: “Vandaag heb je gewonnen, Grimshaw. Maar de Orde zal altijd in de schaduwen huizen.”

De nacht was nog steeds jong toen ik de verlaten straat op stapte, de nevel van stoom om me heen dansend. Asphodel was gered, maar de dreiging bleef sluimeren. In een stad gebouwd op raderwerken en dromen, was de grens tussen orde en chaos dunner dan ooit.

Deel op social media