Het was het jaar 2168 toen de expeditie vertrok van een verre kolonie op Mars naar de onontdekte planeet Astraea. Kapitein Armand Deutoris, een man wiens ogen een eeuw aan sterrenkaartlezen verrieden, leidde de bemanning door de donkere leegte van de ruimte richting hun doel. Astraea was een geheimzinnige planeet, gelegen in een sterrenschilderij dat sprankelde aan de uiterste rand van ons sterrenstelsel.
Onze schepen, hybride wonderen van zowel stoomkracht als cybernetische systemen, zetten voet op de onbekende wereld met een sereniteit die weerklonk in de mechanische hartslag van onze stalen peilers. Astraea, zo zeiden onze scans, bood een overvloed aan mysterie, waarvan de voorlopige dieptemeting slechts het oppervlak beroerde.
Toen we voor het eerst onze helmen afnamen om de lucht in te ademen, waren we verrast. De atmosfeer leek aards, bijna bekend, maar met een zweem van iets ongrijpbaars. De eerste nacht verspreidde zich als een vloeibaar kwik in onze bewustzijnstoestand. Ik, Dr. Sylvia Reyes, een verwante geest in de ontrafeling van alchemistische technologieën, was de eerste die de hallucinaties opmerkte.
Tijdens mijn nachtelijke wandelingen door de met koper versierde gangen van ons hoofdschip, leek iedere bocht een nieuwe dimensie te onthullen. Ik zag niet alleen de metalen wanden die ik kende, maar oneindige gangen die zich vertakten als een labyrint zonder einde. De dromen die ons troffen, waren even verwarrend als betoverend. We zagen steden gebouwd op wolken van stoom, waar mensen met mechanische vleugels door de lucht schoten. We dronken thee uit kopjes die gedachten bevatten, en bespraken de mechaniek van het universum met horlogemakers van vreemdelingenrassen.
Kapitein Armand waarschuwde ons met een stem die door de ruimte leek te echoën: “Dit zijn niet zomaar dromen; dit is de essentie van Astraea die door ons bewustzijn sijpelt. We moeten oppassen dat we niet verdwalen in haar illusies.”
Echter, de aantrekkingskracht van de droomwerelden bleek onweerstaanbaar. Elke stap die we zetten in de atmosferische nevel was beladen met een duizelingwekkende sensatie van ontluikende werkelijkheden. Ik ontmoette een tegenhanger van mezelf, een alter ego dat ik nauwelijks herkende, maar die toch zo vertrouwd was. Ze onthulde: “Wij zijn slechts schaduwen van een grotere waarheid, vastgehouden in een corpus van ongekende mogelijkheden.”
De dagen, of wat we voor dagen aannamen, smolten weg in een continue overlapping van tijd en verbeelding. We doken dieper in de mysteries van Astraea en ontdekten dat haar atmosfeer een symbiose creëerde van dromen en werkelijkheid, elke droom een fragment van een kosmische waarheid die zich aan ons openbaarde.
Dichter bij het mysterieuze hart van Astraea vonden we een obelisk, uitgebeiteld met symbolen die leken te pulseren met een innerlijk licht. Het object was zowel een toestel als een portaal, en in zijn aanwezigheid voelde ik een ogenblikkelijke verlichting. De wereld van de dromen was werkelijker dan we ooit dachten; Astraea was een poort naar het abstracte, een kruispunt van bewustzijn en onsterfelijkheid.
De expeditie keerde terug naar Mars, veranderd door wat we hadden meegemaakt. Onze lichamen waren intact, maar onze geesten waren blootgesteld aan een eenheid van dromen en realiteit die onze visie op de kosmos voor altijd zou schaden. Astraea, een planeet van dromen en hallucinaties, had haar geheimen prijsgegeven, en we werden de poortwachters van de eindeloze mogelijkheden die zij bood.
De verhalen en visioenen zouden echoën in de hallen van menselijke kennis, een testament aan de grenzeloze verbeelding van een universum dat nooit ophoudt ons te verbazen.