Het kleine dorp Groenendaal leek op het eerste gezicht een vreedzame enclave, ingeklemd tussen de glooiende heuvels en omgeven door dichte bossen. Een plaats waar de tijd stil leek te staan en waar de rust alleen werd verstoord door het geroezemoes van de plaatselijke markt en het luidruchtige gekwetter van vogels. Maar onder de oppervlakte schuilde een ongemakkelijk geheim, dat slechts weinigen durfden te fluisterden. Toen de journalist Thomas Vermeer met een opdracht naar het dorp werd gestuurd, had hij geen idee wat hem te wachten stond.
Thomas arriveerde in Groenendaal op een regenachtige namiddag. De lucht was grauw, en de bladeren van de bomen dropen van het vocht. Hij had de opdracht gekregen om een artikel te schrijven over het vreemde overlijden van een plaatselijke boer, Hendrik van Gorp, een man die voor velen een onbegrepen figuur was geweest. Het leek op het eerste gezicht een natuurlijke dood te zijn, maar er waren te veel losse eindjes die verontrustende vragen opriepen.
Het huis van Hendrik lag op een eenzame heuvel, meer een schim dan een thuis, omringd door een overgroeide tuin vol onkruid en half ingestorte schuurtjes. Thomas stapte behoedzaam de krakende veranda op en drukte op de deurbel. Het geluid galmde door het verlaten huis alsof het nooit eerder was gehoord. Na enkele minuten werd de deur geopend door een tengere vrouw met grijze haren en een doffe blik in haar ogen.
“Ben jij de journalist?” vroeg ze zonder enige formaliteit.
“Ja, Thomas Vermeer. Ik ben hier om meer te weten te komen over de dood van meneer van Gorp.”
De vrouw knikte zwijgend en liet hem binnen. De geur van schimmel en oud hout drong Thomas’ neusgaten binnen, terwijl hij zijn notitieboek klaarhield.
“Ik ben Aafje, Hendriks zus,” zei ze terwijl ze hem naar de woonkamer leidde. “Ze zeggen dat hij van de trap is gevallen, maar ik geloof er niets van. Hij was te voorzichtig, nooit zou hij zomaar vallen.”
Thomas maakte notities, zijn interesse gewekt door haar vastberadenheid. “Waar denk je dat het mee te maken heeft, mevrouw?”
Aafje keek om zich heen, alsof ze bang was dat de muren mee zouden luisteren. “Hendrik wist dingen. Dingen over de mensen hier. Hij vertelde me ooit dat hij iets verschrikkelijks had ontdekt, iets dat niet bedoeld was om gezien te worden.”
Progressie in zijn onderzoek leidde Thomas naar andere dorpelingen, elk geheimzinniger dan de vorige. Een oude man bij de bakker, een nerveuze jonge vrouw in de kroeg, zij allen gaven hem flarden informatie die samen een sinister beeld begonnen te vormen. Het leek erop dat Hendrik bezweken was onder de dorpsgeheimen, een moedwillige dood om zijn zwijgen te verzekeren.
De spanning in Thomas’ artikel begon vorm te krijgen toen hij op een late avond naar het verlaten kerkhof liep. De maan verlichtte slechts half de krakende poorten en zuchtende grafzerken. Hij had een tip gekregen dat de waarheid in Hendriks graf verborgen lag. Zijn hart bonkte terwijl hij voorzichtig de grafsteen van Hendrik van Gorp optilde en ontdekte dat er een brief onder verstopt was.
Met trillende handen opende hij de brief, die gedetailleerde beschrijvingen bevatte van een verborgen schuilplaats in een oude molen, waar dorpelingen zich verzamelden voor duistere rituelen en machtsmisbruik. Hendrik had alles gedetailleerd genoteerd in de hoop ooit gerechtigheid te brengen.
Terwijl Thomas’ verhaal vorm kreeg, genoot hij van een wrange ironie: hier, in dit rustieke dorpje, waar de tijd leek stil te staan, vond hij het meest bruisende, verdorven geheim van zijn carrière. Maar het besef van de onheilspellende waarheid bracht hem geen troost, alleen een angstig respect voor de ongelukkige ziel van Hendrik van Gorp die durfde op te staan tegen de duisternis, maar uiteindelijk door dezelfde werd verslonden.
Wat overbleef waren de woorden van Hendrik, nu veilig in Thomas’ zorgvuldig samengestelde artikel, alsof hij stille getuige was die verklaarde dat zelfs de meest rustige plekken de meest confronterende geheimen konden herbergen.