Marianne had altijd al levendige dromen gehad, maar de laatste tijd waren ze beangstigend gedetailleerd. Nacht na nacht vond zij zichzelf in een grauwe steeg, of op een verlaten plein, of in een stilstaand water, altijd op plekken waar iets mis leek. Bij het ontwaken herinnerde ze zich elk detail, elke uithoek, elke schaduw. Het was verontrustend, maar ze dacht er niet te veel over na—tot de dag dat ze de krant opensloeg.
“Serie Misdaden Onopgelost,” las de kop. “Politie Staat Voor Raadsel.” De plekken in de beschrijvingen deden Marianne’s hart bevriezen. Het klonk verdacht veel zoals de plekken uit haar dromen. Alsof ze een vlam had ontdekt in het duister, rende ze naar de plattegrond van de stad op haar bureau en markeerde de locaties met een rode stift. Ze sprongen van het papier zoals sterren in een verder lege hemel. Haar handen trilden.
De herinneringen kwamen terug, klaarder dan ooit tevoren. Elke droom had een verweving met deze misdaden. Zou het mogelijk zijn dat haar dromen meer waren dan hersenspinsels?
Ze besloot niet langer te aarzelen. Met de plattegrond in haar hand wandelde ze naar het politiebureau, waar ze gevraagd werd te wachten op inspecteur Thomas. Thomas was een scherpzinnige man, met een gezicht dat zowel vermoeidheid als vastberadenheid liet zien. Marianne voelde meteen het gewicht van zijn oordeel.
“U moet begrijpen,” begon ze aarzelend, “dat wat ik u ga vertellen, vreemd zal klinken.” Ze begon te praten, haar angsten en dromen uit te spreken. Thomas’ ogen versmalden terwijl hij luisterde, maar hij onderbrak haar niet.
Toen ze klaar was, leunde hij achterover in zijn stoel. “Het klinkt ongelooflijk,” zei hij eindelijk. “Maar soms is de realiteit vreemder dan fictie.”
Marianne was verrast door zijn reactie. Hij leek bereid haar te geloven, te willen geloven. Samen bezochten ze de plekken die ze in haar dromen had gezien. De lucht was zwaar boven hen, alsof zij de hemel in spanning hielden—of was het alleen Marianne die dat voelde?
De locaties toonden inderdaad sporen van delict. Thomas keek haar ongelovig aan. “Hoe wist u dit allemaal?” vroeg hij, maar er was geen beschuldiging in zijn stem, eerder een zucht van acceptatie.
Nacht na nacht droomde Marianne verder. Ze zag gezichten, hoorde naamloze stemmen. Thomas zette een speurtocht op die parallel liep met haar dromen. Uiteindelijk leidde het spoor hen naar een verlaten pakhuis aan de rand van de stad, een plek die kil aanvoelde, zelfs in de zon.
Binnen vonden ze wat ze zochten: bewijs van de misdaden die onopgelost waren gebleven. Marianne voelde een mengeling van angst en opluchting. Haar dromen hadden geleid tot gerechtigheid, maar ze wist nu ook dat haar geest een onbekende kracht bezat, iets dat ze zowel fascinerend als beangstigend vond.
De stad begon weer tot leven te komen toen de misdaden eindelijk werden opgelost. Marianne werd een heldin in stilte, haar bijdrage geheim gehouden op haar verzoek. Ze wilde niet bekend staan als de vrouw die droomde voor gerechtigheid. Ze wilde gewoon weer slapen zonder angst.
Maar in de stilte van de nacht kon ze de schimmen die haar hadden geplaagd, nog steeds voelen. En soms vroeg ze zich af of haar dromen ooit echt tot rust zouden komen, of dat ze altijd de slapeloze bewaker van haar stad zou blijven.