Het was een troosteloze ochtend toen Arjan de eerste brief vond. Een verdwaalde enveloppe zonder postzegel maar rijkelijk voorzien van een kalligrafisch handschrift. Verbaasd keek hij om zich heen, alsof hij zo de anonieme afzender zou kunnen ontdekken. De wereld buiten zijn huis leek doordrenkt van alledaagsheid, een mistige sluier over de grachten en het grauwe beton van Amsterdam.
Hij opende de enveloppe met een nieuwsgierigheid die eerder voortkwam uit verveling dan uit oprechte interesse. De brief beschreef tot in het kleinste detail een misdaad die – naar later bleek – nog zou moeten plaatsvinden. Een overval op een juwelier aan de Kalverstraat, met exacte tijd- en datum vermeldingen, en zelfs de gewelddadige afloop werd niet bespaard. De stijl was klinisch en afstandelijk, alsof een mechanische waarnemer verslag deed van een natuurverschijnsel.
Arjan kon aanvankelijk niet geloven wat hij las. Hij legde de brief terzijde, misschien een verlate 1 aprilgrap of een morbide schrijfsel van een of andere fantast. Maar de nieuwsgierigheid knaagde, en toen hij besloot de politie te waarschuwen, werd hij weggewuifd als een overijverige burger met teveel tijd en fantasie.
Twee dagen later werd de overval werkelijkheid. Dezelfde details, dezelfde afloop. Arjan voelde een koude rilling door zijn lichaam gaan toen hij hoorde over de gewonden. Hoe kon iemand dit hebben geweten? Hij voelde de dreiging van iets ongrijpbaars, iets dat zijn greep op de werkelijkheid begon te slippen. De dagen erna leefde hij in een waas, totdat de volgende brief verscheen, gevallen op zijn deurmat als een verdict van een onzichtbare jury.
Deze keer betrof de voorspelling een moord in het Vondelpark. De brief was wederom onberispelijk geschreven, en meer dan dat: het was voorzien van een topografische kaart met een kruisje op de plaats delict. Arjan voelde een groeiende dreiging, alsof hij zelf een pion was in een groter spel. Wanhopig probeerde hij opnieuw alarm te slaan bij de autoriteiten, maar zelfs met een eerder bewijsstuk in zijn handen, vonden ze zijn verhaal vergezocht en irrationeel. “Tijd verspillen” noemden ze het.
Toen de moord inderdaad plaatsvond, knapte er iets in Arjan. Hij besloot zelf de waarheid na te gaan. Bij de derde brief bekroop hem een rafelig gevoel van spanning en angst. Ditmaal ging het om een ontvoering die nog moest plaatsvinden, en hij wist dat hij moest handelen. Op de aangegeven plek en het tijdstip verscholen achter een rij struiken in het Rembrandtpark, zag hij de schimmige contouren van de daders. Hij belde de politie met trillende handen en wist ditmaal hun aandacht te vangen. De daders werden op heterdaad betrapt.
Arjan voelde een vreemde triomf, maar ook een diepgewortelde onheilspellende aanwezigheid. Wie stuurde deze brieven en waarom juist aan hem? Het was alsof iemand of iets hem testte, zijn grenzen aftastte. De nachten werden korter en rustelozer; hij sliep met één oog open, de angst voor het onbekende voortdurend gnagend aan zijn bewustzijn.
Dagen werden weken, en weken werden maanden. Er kwamen meer brieven, en telkens opnieuw zag Arjan zich gedwongen in de rol van waakhond en redder. Steeds dieper raakte hij verstrikt in het web van deze mysterieuze correspondent. Zijn leven draaide alleen nog maar om deze donkere boodschappen van de toekomst. De politie begon hem steeds serieuzer te nemen, maar het raadsel bleef onopgelost.
Op een dag, bijna een jaar later, vond Arjan een laatste brief. Deze verschilde van de anderen; de inhoud was persoonlijker, intiemer, en droeg een onderliggende dreiging. Het beschreef zijn eigen dood, in gedetailleerde termen, hoe en wanneer het zou gebeuren. Hij voelde zijn hart kloppen in zijn keel, ervoer een verlammende angst, en op hetzelfde moment een vastberadenheid die hij niet eerder had gevoeld.
Die avond wachtte hij, gewapend en klaar voor wat ging komen. De minuten tikten weg als slagen van een naderende vernietiging. En toen, in het dode uur van de nacht, hoorde hij voetstappen. Vluchtige schaduwen bewogen zich rond zijn huis. Een confrontatie was onvermijdelijk, een afsluiting van een macaber spel waarvan hij de regels nooit volledig had begrepen.
Hij opende de deur, een flauwe glimlach op zijn lippen, bereid om de demon uit de schaduwen tegemoet te treden. Want ondanks de angst herkende Arjan iets in de echo van die nachtelijke stilte: een spiegelbeeld van zijn eigen duisternis en de poëtische rechtvaardigheid van een lot dat hij nooit had kunnen ontvluchten.