Margo stond in de deuropening van haar moeder’s huis, haar handen trilden terwijl ze het ouderwetse deurknopje langzaam draaide. Elk bezoek voelde als een nieuwe slag op een onzichtbare trommel, die ritmisch en meedogenloos tegen haar ribben beukte. Haar moeder, ooit een robuuste vrouw vol leven, zat nu vaak verstild in een stoel bij het raam, starend naar een wereld die steeds verder van haar verwijderd leek.
Binnen klonk het zachte gezoem van de televisie, een vertrouwde constant in een wereld die steeds verder in chaos verzonk. “Mam?” riep Margo zachtjes, haar stem breekbaar.
Haar moeder, Elsie, draaide haar hoofd langzaam om, ogen glazig en verward. “Wie ben jij?” vroeg ze voor de zoveelste keer.
“Dank God for small mercies,” mompelde Margo in zichzelf, voordat ze een warm, geruststellend glimlach op haar gezicht toverde. “Het is Margo, mam. Je dochter.”
Elsie’s ogen flikkerden, een vage herinnering leek even door de mist van haar geest te dringen, maar dan loste het weer op, als een teer spinnenweb in een storm. “Oh,” zei ze eenvoudig, haar blik weer terugkerend naar het raam.
Margo liet zich op een stoel naast haar moeder zakken, de afstand tussen hen overbruggen voelde zowel fysiek als emotioneel zwaar. “Hoe voel je je vandaag, mam?” probeerde ze, een poging tot een normaal gesprek dat al snel futiel voelde.
“De bloemen zijn mooi dit jaar,” antwoordde Elsie, al weet Margo dat de tuin sinds maanden verwaarloosd was, dankzij de mantelzorg die steeds meer tijd opeiste. “Je vader zou trots zijn geweest,” ging Elsie verder, haar stem zoals de eerste lenteregen, zachtjes vallend maar overal doordringend.
Een stroom van pijn trok door Margo’s hart. Haar vader was al jaren dood, maar voor Elsie leek tijd zijn betekenis te hebben verloren. Alles was een vermenging van toen en nu, van wat was en wat nooit meer kon zijn.
“Ja, mam, hij zou heel trots zijn,” bevestigde Margo, haar hand rustend op die van haar moeder. De huid onder haar aanraking voelde dun en breekbaar, net als het weefsel van hun gedeelde geschiedenis.
“Heb ik je ooit verteld over de tijd dat hij met een tros bloemen thuiskwam?” vroeg Elsie, haar ogen glinsterend met een zeldzaam moment van helderheid.
Margo knikte, zich schrap zettend voor het verhaal dat ze zo goed kende, maar toch nooit moe werd van horen. “Vertel me nog een keer, mam.”
Haar moeder glimlachte, een schaduw van de vrouw die ze ooit was oplichtend in haar ogen. “Het was een zonnige dag,” begon ze, en Margo liet zich meevoeren op de golven van het verleden, terwijl haar eigen hart zich vulde met een mengeling van vreugde en bitterzoete pijn.
De ziekte was een sluipmoordenaar, stelen herinneringen en persoonlijkheden met de precisie van een mes. Maar in momenten zoals deze, voelde Margo de kracht van hun band. In verhalen vond zij haar moeder terug, al was het maar tijdelijk.
Terwijl de zon langzaam onderging en de schaduwen langer trokken, wist Margo dat ze deze momenten vast moest houden, want net als de dagen die verstreken, waren ze vergankelijk. En in dat besef vond ze een vreemde troost. Want in een wereld waar alles aan verandering onderhevig was, was hun liefde het constante baken waarvoor ze zo hard vocht.
“Ik hou van je, mam,” fluisterde Margo, haar stem verloren in het zachte gezoem van de avond.
“Ik hou ook van jou,” antwoordde Elsie, een glimp van helderheid als een ster in een verduisterde hemel.
En voor nu, voor dit ene moment, was dat voldoende.