Myrthe tuurde naar de donkerwordende horizon, waar de dagen langzaam in schemering overgingen. Het terras was hun toevluchtsoord geworden, een plek waar ze zich ver van de wereld voelden, al waren ze slechts enkele meters verwijderd van hun woonkamer. Ze hield van het zachte ruisen van de bomen, het gefluit van de vogels die naar hun nesten terugkeerden. Maar vandaag, zoals zovele dagen, mocht de rust niet baten.
Het was een jaar geleden dat de dokter hen het nieuws bracht: ze konden geen kinderen krijgen. De woorden bleken als een hamer op hun leven te slaan, het fundament van hun relatie wankelend onder de klap.
Joost kwam naast haar staan. Zijn ogen, eens zo vol levendigheid en hoop, waren nu gehuld in een schaduw van verdriet. Hij legde zijn hand op haar schouder, een gebaar dat ooit troostend was, maar nu slechts herinnert aan wat verloren was.
“We moeten een beslissing nemen,” zei hij, zijn stem ruw van emotie.
Ze wist dat hij gelijk had. Elke dag dat ze bleven hangen in onzekerheid, vrat het aan hun geest, zoals water aan een rots knaagt. Toch leek elke optie pijnlijk: adoptie, IVF, of het idee van een leven zonder kinderen—elke keuze was doordrenkt met verlies.
“Ik weet het,” fluisterde ze, haar stem bijna verloren in het fluisteren van de bladeren.
Ze keken samen naar de sterren die langzaam tevoorschijn kwamen, de eeuwige getuigen van hun verdriet. Het was Myrthe die als eerste haar moed verzamelde. “Misschien is adoptie een optie,” zei ze, de woorden voorzichtig proevend, alsof ze een vreemd gerecht smaakten.
Joost knikte langzaam, zijn blik nog steeds naar de sterren gericht. “Dat zou kunnen,” antwoordde hij na een lange stilte. “Maar ben je er klaar voor om een kind op te voeden dat niet van ons is?”
De vraag hing tussen hen in, zwaarder dan de nachtelijke lucht. Myrthe wist dat het een terechte vraag was, een die hun liefde en vastberadenheid zou testen. “Ik weet het niet,” gaf ze toe, haar stem breekbaar. “Maar ik wil dat je weet dat ik vecht voor ons, wat er ook gebeurt.”
Hij draaide zich naar haar toe, zijn ogen weerspiegelend het maanlicht. “Ik ook,” zei hij zachtjes. Toen trok hij haar naar zich toe en hield haar stevig vast. In die omhelzing vond Myrthe iets van troost, een klein sprankje hoop te midden van hun wanhoop.
De dagen die volgden waren gevuld met lange gesprekken, tranen en momenten van stilte waarin ze elk hun eigen gedachten trachtten te ordenen. Ze spraken over hun dromen, hun angsten, en de mogelijkheid van een toekomst zonder kinderen. En terwijl deze gesprekken hen herhaaldelijk naar de rand van hun emotionele capaciteiten dreven, groeide hun band ook sterker. Ze begrepen dat hun liefde niet afhing van de vervulling van een enkel verlangen, hoe belangrijk dat ook moge zijn.
Weken later zaten ze wederom op het terras. Een lichte bries blies door hun haar toen Myrthe naar Joost keek, een vastberadenheid in haar ogen die hij al te goed kende. “Ik denk dat ik klaar ben,” zei ze.
Joost knikte, zijn hand rustend op de hare. “Laten we het samen doen,” antwoordde hij. En in dat moment wisten ze dat, ondanks de obstakels, hun liefde sterk genoeg was om hen door elk gevecht heen te slepen.
De toekomst was nog onzeker en gevuld met uitdagingen, maar ze stonden tegenover die onzekerheid met een hernieuwde vastberadenheid. Ze hadden samen de diepe dalen van verdriet doorstaan, en nu, met de opkomst van een nieuwe dag, waren ze klaar om hun hoop te koesteren en hun leven opnieuw op te bouwen.