De lucht was geladen met de geur van herfst, terwijl de bladeren zachtjes ritselden onder hun voeten. Sjoerd en Edwin liepen zij aan zij over het parkpad, beide mannen diep verzonken in hun eigen gedachten. Het was voor het eerst in bijna vijftien jaar dat ze elkaar weer zagen.
Ze waren ooit onafscheidelijk geweest, twee jongens die samen opgroeiden in hetzelfde kleine dorp. Sjoerd herinnerde zich de dagen dat ze de wens hadden om de wereld te verkennen, gedreven door jeugdig enthousiasme en grootse dromen. Maar zoals het leven vaak doet, hadden de jaren hen uit elkaar gehaald, hen geleid naar verschillende steden en verschillende carrières.
Vandaag hielden ze halt bij een oude bank, die er in hun jeugd waarschijnlijk al had gestaan. Sjoerd merkte dat het hout nu verweerd was, maar nog steeds stevig genoeg om herinneringen te dragen.
“Hoe gaat het met je, echt?” vroeg Sjoerd uiteindelijk, de stilte doorbrekend.
Edwin glimlachte zwak, alsof hij probeerde een sluier van melancholie weg te vegen. “Het is… ingewikkeld,” zei hij. “Ik ben docent geworden, weet je. Iets wat ik nooit had verwacht.” Hij stopte even en keek naar de bomen. “Kinderen vangen, aanmoedigen, corrigeren… Het voelt soms als een eindeloze cirkel.”
Sjoerd knikte begrijpend. “Ik ben architect. Ik ontwerp huizen die ik zelf nooit zou kunnen betalen.” Hij lachte kort, zonder vreugde. “Het heeft me naar vreemde plekken gebracht, maar het voelt zelden als thuis.”
Ze zaten daar een tijdje, met slechts het omgevingsgeluid als metgezel. De vertrouwde gewoontes kwamen vanzelf terug, zoals de neiging van Sjoerd om ongeduldig met zijn voet te tikken, en het kalme, bedachtzame gezicht van Edwin wanneer hij luisterde.
“Misschien zijn we wel te veel veranderd,” zei Edwin ineens. “Vroeger zouden we ons eigen pad inslaan zonder om te kijken. Nu lijkt het alsof elke stap doordacht en uitgemeten moet zijn.”
“Dat zou kunnen,” antwoordde Sjoerd. “Maar ik denk dat dat betekent dat we wijzer zijn geworden. Of tenminste, dat hoop ik.”
Hun ogen ontmoetten elkaar en er was een onuitgesproken begrip. Ja, ze waren veranderd. Hun heldere dromen van de jeugd waren getemperd door de realiteit van het volwassen leven. Maar er was ook iets blijvends, een onzichtbare draad van oude vriendschap die opnieuw verbonden was, ook al was het anders dan voorheen.
“Biertje?” vroeg Edwin, terwijl hij opstond en stof van zijn broek klopte.
Sjoerd grinnikte en stond ook op. “Waarom niet. Sommige dingen veranderen gelukkig nooit.”
En zo liepen ze verder, twee oude vrienden die zichzelf opnieuw ontdekten, en elkaar, in een wereld die altijd in beweging was.