In het kalme dorpje De Woeste Hoeve werd het ritme van de dag enkel verstoord door het luiden van de kerkklokken en het krakende geluid van fietsen op de smalle, met keien geplaveide straten. Tot op een dag een klein wonder de rust verstoorde in de vorm van een aantal bussen gevuld met vluchtelingen.
De eerste ontmoeting was gespannen, de dorpsbewoners keken met argwaan naar de vreemde gezichten, de versleten kleding en de vermoeide blikken. Marleen, een vrouw van begin veertig met handen ruw van het werken in de tuin, hield zich even in vooraleer ze besloot de leiding te nemen. “Zou het niet mooi zijn om wat soep voor ze te maken?” stelde ze voor in de dorpswinkel, waar de geur van verse broodjes de lucht vulde.
De kinderen van het dorp waren de eersten die de barrière doorbraken. Kleine handen reikten naar handen die net zo klein, maar veel meer doorstaan hadden. Ze speelden samen in de straten, de levendigheid van hun lachen weerklonk tussen de oude bakstenen muren.
Hendrik, de lokale boer die altijd geloofd had in survival of the fittest, kwam aarzelend dichterbij. Hij herinnerde zich de verhalen van zijn grootvader over oorlog en vlucht. Met de handen diep in zijn zakken besloot hij een van de mannen aan te spreken. “Waar komen jullie vandaan?” vroeg hij stug. De man glimlachte moeizaam, zijn ogen verried een wereld aan leed, maar ook vastberadenheid. “Uit Syrië,” antwoordde hij in gebroken Nederlands. En zo begon een gesprek, aanvankelijk strompelend, maar met iedere uitwisseling vloeibaarder.
Els, de lerares van de basisschool, nam het initiatief om de kinderen onder te dompelen in elkaars culturen. Het klaslokaal vulde zich met de kleuren van nieuwe sprookjesboeken en geuren van onbekende kruiden. Ze besefte dat dit wederkerig leren was, een verrijking waar woorden niet aan zouden kunnen tippen.
Hoewel er ongetwijfeld momenten van wantrouwen en ongemak waren, begonnen de vluchtelingen langzaam maar zeker hun plaats in het dorp te vinden. Het proces was als de groei van een plant: eerst aarzelend, zoekend naar voeding, maar eenmaal geworteld, met volle kracht vooruit.
De lente kwam en met elke nieuwe bloem die ontsprong, bloeiden ook nieuwe relaties. Tijdens de gezamenlijke marktdagen mengden de geuren van versgebakken brood en exotische specerijen zich, als een symbolische eenheid van de verschillende levens die nu samenkwamen.
Een jaar later, tijdens het dorpsfeest, toen de eerste vluchtelingen hun intrede deden in de dorpsdans, werd het duidelijk dat ze niet langer ‘de nieuwkomers’ waren. Ze waren bewoners geworden, een onmisbaar deel van de gemeenschap.
Achteraf, wanneer Marleen in haar tuin werkte, kwam ze Abdul tegen, die inmiddels zijn eigen groentetuintje had. Samen werkten ze in stilte, de een de ander ondersteunend zonder woorden. De dorpssamenhorigheid was groter en sterker dan ooit tevoren. En in deze gezamenlijke tuinen, waar aardappelen en okra naast elkaar groeiden, vond De Woeste Hoeve haar nieuwe wortels.