Het was een kille, mistige avond toen Maud en Daan hun tent opzetten op een afgelegen camping diep in het bos. Voor het jonge stel was dit hun eerste kampeertrip samen. De lucht was klam en vol van beloften van avontuur, maar ook, zo zouden ze snel ontdekken, van een dosis absurditeit die hen nog lang zou heugen.
Met het vallen van de nacht omarmde een diepe stilte het kamp. Zelfs de schaduwen leken terug te deinzen voor iets onbekends. Terwijl Maud worstelde met hun kleine kooktoestel en Daan het kampvuur probeerde aan te krijgen, vingen ze een geluid op dat hun harten een slag deed overslaan: een zacht, haast melodieus gebrul dat door de bomen zweefde. “Wat was dat?” vroeg Maud met grote ogen.
Voordat Daan antwoord kon geven, sprong een gestalte tevoorschijn uit de struiken. Het was een wasbeer, maar niet zomaar een: deze had een monocle en een klein strikje om zijn nek gebonden. Hij huppelde naar Maud en streek stijf met zijn kleine poot over de rand van zijn monocle, alsof hij hen bestudeerde.
“Mijn hemel,” fluisterde Daan, “het lijkt wel een scène uit een absurde droom.”
De wasbeer maakte een buiging, hoewel schuchter en nogal klungelig, en verdween even snel als hij was verschenen. Maud en Daan keken elkaar aan, beide niet wetend of ze moesten lachen of gillen van verwarring.
De nacht viel dieper, en de sterren twinkelden melancholisch aan de hemel. Plotseling werden ze opgeschrikt door een delicaat gefluister, nauwelijks hoorbaar boven het knisperen van het kampvuur. Daan draaide zich om en zag tot zijn verbijstering een hele rij kikkers, elk met een klein kaarsje bovenop hun kop gebonden. Ze schenen enigszins geïrriteerd maar ook vastberaden, alsof ze deelnamen aan een nachtelijke processie.
“Dit is toch niet normaal,” zei Maud met haar stem doordrenkt van een mengeling van lachkramp en ongeloof. De kikkers leken haar opmerking te begrijpen en kwaakten een kort en scherp antwoord dat in hun oren klonk als; “Wij ook niet!”
De bizarre ontmoetingen hielden niet op. Even later bliksemde een schaduw over de tent. Het was een reusachtige mot, wellicht ter grootte van een kleine vogel. Zijn vlucht leek een dans, bijna poëtisch, terwijl hij cirkelde rond hun kampvuur. Toen hij uiteindelijk op Daans rugzak neerstrijkte, wierp hij een geïntrigeerde blik, alsof hij deelgenoot wilde zijn van hun vreemde avontuur.
Heel de nacht werd het jonge stel bezocht door wezens uit wat leek op een andere dimensie van absurditeit en grimmige humor. Van stekelvarkens met punkhaar dat in meerder kleuren gespoten was, tot eekhoorns die op het ritme van de wind blaadjes lieten vallen in ingewikkelde patronen.
Toen de eerste zonnestralen hun weg door de bomen vonden, gaf Maud het op. Haar slaapzak, ongemakkelijk gedrapeerd over haar schouder, en haar ogen, bloeddoorlopen van vermoeidheid, getuigden van hun bizarre nacht. “Ik wist niet dat het bos zó levendig zou zijn,” lachte ze uiteindelijk, haar ogen glinsterend van dwaasheid en frappante verrassing.
Daan strekte zich uit, een variatie van een glimlach en een gaap op zijn gezicht. “Wat kunnen we anders zeggen, schat? ‘Het gaat om de reis, niet om de bestemming’.” Beide barstten in lachen uit, zelfs terwijl de wasbeer met monocle op de achtergrond opnieuw opdook, een geheime glimlach op zijn gezicht, wetende dat dit kampavontuur hen nog lange tijd zou bijblijven.
En zo, met een rugzak vol onverklaarbare en hilarische herinneringen, vertrok het jonge stel, zich realiserend dat soms de vreemdste ontmoetingen de mooiste verhalen maken.