Het was een druilerige donderdag toen Frits, een rosse kater met een imposante snor, op het lumineuze idee kwam om zijn eigen vakantie te plannen. Zijn baasje, meneer Jansen, was een verstrooide man van middelbare leeftijd die tussen zijn werk en het volgen van het nieuws graag een dutje deed. Meneer Jansen was zich er totaal niet van bewust dat zijn harige huisgenoot dit grandioze plan aan het smeden was.
Frits had genoeg van de monotonie van hun kleine appartement en het uitzicht op de saaie straat waar nooit iets gebeurde. Hij had vaak door het raam zitten staren, dromend van avonturen die hij enkel in zijn nachtmerries beleefde wanneer hij teveel kaas had gegeten. Maar nu zou hij deze dromen tot werkelijkheid maken.
Meneer Jansen kwam thuis van zijn werk, plofte neer op de bank en maakte zich klaar voor zijn dagelijkse dosis televisie. Frits sprong soepeltjes op de tafel, keek zijn baasje zelfverzekerd aan en begon melodramatisch te miauwen. Meneer Jansen, die de taal van zijn kat niet sprak, dacht dat Frits honger had. “Ach, arme jongen,” zei hij terwijl hij opstond om wat brokjes te pakken. Maar Frits miauwde nog luider en liep richting de voordeur.
“Wat is er met je aan de hand, Frits?” vroeg meneer Jansen, met een vleugje irritatie in zijn stem. Frits was vastbesloten. Hij liep heen en weer tussen de deur en zijn baasje, tot de boodschap eindelijk doordrong.
“Goh, wil je naar buiten?” vroeg meneer Jansen verbaasd. Hij opende de deur en Frits glipte snel naar buiten, meneer Jansen achterlatend met een verward gezicht. Frits keek nog even om en gaf een laatste miauw die klonk als een uitnodiging. Met een zucht, maar ook een beetje nieuwsgierig, volgde meneer Jansen zijn kat naar buiten.
De wandeling begon gewoon, door bekende straatjes en langs dezelfde bomen waar Frits altijd aan snuffelde. Maar na een tijdje nam Frits een afslag die ze nooit eerder hadden genomen. Ze kwamen uit op een groen veld vol met kleurrijke bloemen. Frits sprong blij tussen de bloemen en meneer Jansen, enigszins verrast door de schoonheid ervan, ging op een bankje zitten om het schouwspel gade te slaan.
Terwijl meneer Jansen genoot van de rust en het gezang van de vogels, ontdekte Frits een klein meertje aan de rand van het veld. Hij miauwde opgewonden naar zijn baasje, die besloot hem te volgen. Daar, aan de oever van het meertje, stond een oud mannetje met een bootje. Het mannetje glimlachte vriendelijk naar hen en zei: “Welkom, vrienden! Zin in een tochtje op het water?”
Voor meneer Jansen goed en wel kon antwoorden, sprong Frits al in het bootje. Met een glimlach en een schouderophaal liep meneer Jansen naar de man en stapte in. Terwijl ze over het rustige water dobberden, vielen meneer Jansen de stress van alledag van de schouders. Hij begon zelfs hardop te lachen om de gekke capriolen van Frits, die probeerde vissen te vangen door aan de rand van het bootje te hangen.
Tegen de tijd dat ze terugkeerden naar de oevers, voelde meneer Jansen zich verkwikt en herboren. Hij besefte hoe deze eenvoudige middag zijn leven had veranderd. Toen ze terugliepen naar huis, keek hij naar zijn kat en zei: “Bedankt, Frits. Je hebt me laten inzien dat we soms gewoon even moeten ontsnappen aan de sleur om de schoonheid van het leven te ervaren.”
Frits gaf een tevreden miauwtje, blij dat zijn plan zo goed had uitgepakt. Van die dag af aan maakten ze elke week een omweg naar het bloemeneveld en het meertje. Voor meneer Jansen was het een bron van vreugde en ontspanning, en voor Frits de perfecte vakantie, recht uit zijn kattenfantasieën.
Zeiden ze niet altijd: “A cat’s purr is the garden’s delight?”