Martijn had altijd gedacht dat verhuizen eenvoudig zou zijn, een kwestie van dozen inpakken, een verhuiswagen huren, en binnen een paar dagen was het gepiept. Hij had zich er echter volledig in vergist, want wat een eenvoudige verhuizing had moeten zijn, veranderde al snel in een tragikomedie van epische proporties.
Hij was net begonnen met het inpakken van zijn boekenkast. De eerste doos leek groot genoeg voor zijn verzameling, maar al snel bleek dat de bodem het begaf en de boeken door de kamer vlogen. Het was alsof de doos zelf was vervloekt. Martijn slaakte een diepe zucht en besloot om stevigere dozen te halen.
Het volgende probleem diende zich aan bij het huren van de verhuiswagen. Martijn had een reservering gemaakt voor een ruime vrachtwagen, maar op de dag zelf bleek hij slechts een compacte bestelwagen tot zijn beschikking te hebben. De verhuurbedrijfmedewerker, die het ultieme toonbeeld van ongeïnteresseerdheid was, haalde zijn schouders op en wees naar een klein bordje waarop stond: “All reservations are subject to availability.”
“Murphy’s Law,” mompelde Martijn, “anything that can go wrong, will go wrong,” en hij lachte humorloos.
Met de veel te kleine bestelwagen reed Martijn terug naar zijn oude appartement. Daar aangekomen realiseerde hij zich dat hij zijn sleutels in de haast ergens had neergegooid en nu nergens meer kon vinden. Na een half uur van wanhopig zoeken—onder banken, in keukenkastjes en zelfs in de koelkast (waarom? wie weet!)—vond hij ze uiteindelijk in een oud paar schoenen.
Bij het laden van de bestelwagen bleek dat niet alleen de dozen te groot waren voor de beperkte ruimte, maar dat ook zijn meubels een eigen wil leken te hebben. De bank paste er op geen enkele manier in, en het leek alsof zijn bed zich opeens twee keer zo groot had gemaakt. Elke poging om zijn spullen efficiënter te plaatsen, eindigde in een wanordelijke stapel waarin Martijn hopeloos verstrikt raakte.
De echte martelgang begon toen hij de trap af moest met een plant, een erfstuk van zijn oma. Martijn had de plant altijd gekoesterd, maar nu leek het of de pottenbakkerij en de trap een complot hadden gesmeed om zijn leven ellendig te maken. De plant viel, de pot brak, en aarde verspreidde zich over de traptreden. Martijn stond stil, half verdoofd door de chaos om hem heen, en mompelde: “Dit kan toch niet erger worden.”
Zijn woorden bleken rampzalig profetisch. Terwijl hij de schade probeerde te herstellen, begon het te regenen, precies op het moment dat hij voor de tweede keer de bestelwagen had volgeladen. Zijn tuinmeubilair was al nat, en de rest van zijn bezittingen stond op het punt te worden doorweekt. Martijn rende als een bezetene heen en weer, probeerde alles met dekens en zeilen te bedekken, en zag er ondertussen uit als een doorweekte kat.
Op de weg naar zijn nieuwe appartement was het verkeer een nachtmerrie. Door een onverwachte wegomleiding raakte hij verdwaald en eindigde hij op een landweg die nergens heen leidde. Toen hij uiteindelijk – uren later – bij zijn nieuwe woning aankwam, was hij totaal uitgeput.
Met de laatste krachtsinspanning droeg Martijn zijn spullen naar binnen. Zijn nieuwe buren, die zijn gestoei en het debacle van verhuizen hadden aanschouwd, boden hem uiteindelijk hulp aan. Met hun gezamenlijke krachten lukte het om alles naar binnen te slepen.
Aan het eind van de dag, te midden van de chaos en de half uitgepakte dozen, zakte Martijn neer op een geïmproviseerd bed van jassen en dekens. Hij zuchtte diep en zei tegen zichzelf met een ironische glimlach: “Na regen komt zonneschijn.” En zo viel hij in een diepe slaap, hopend dat de volgende dag minder rampzalig zou verlopen.
In dit verhaal van Martijn zien we hoe de wetten van Murphy en een slechte planning tot humoristische wanorde kunnen leiden. Want soms moet men door de storm heen voordat men de blauwe hemel ziet.