Marie was een vrouw die haar dagen vulde met het ordelijke en voorspelbare bestaan in een klein huis aan de rand van een stadje in het zuiden van Nederland. Haar grootste troost en gezelschap vond ze in haar kat, Midas. Midas was een gracieuze, zwarte kat met ogen die glinsterden als gouden munten. Elke ochtend wachtte hij geduldig op de top van de trap totdat Marie zijn ontbijt serveerde, met een waardigheid die bij een monarch leek te passen.
Marie had altijd al het vermoeden dat Midas een bijzondere kat was, maar wat ze ontdekte op een bewuste herfstavond overtrof haar stoutste verwachtingen. Terwijl ze die dag de afwas stond te doen, merkte ze dat Midas, zoals gewoonlijk, naar buiten glipte door het kattenluikje. Maar in plaats van richting de tuin te gaan, draaide Midas zich om en keek hij naar Marie met een blik die iets vertrouwds en toch ietwat vreemds had. Ze besloot hem te volgen.
Midas doorkruiste zorgeloos de tuinen en straten, terwijl Marie op een veilige afstand bleef. Haar nieuwsgierigheid overtrof haar vrees om in een gênante situatie te belanden. Plotseling kwam Midas aan bij een verlaten parkeerterrein, verscholen achter hoge struiken. Tot haar verbazing zag Marie dat daar een groep katten verzameld was, allemaal in verschillende kleuren en maten.
Wat zich vervolgens voor haar ogen afspeelde, liet Marie in ongeloof achter. De katten verzameld op het plein begonnen hun hoofden te buigen terwijl Midas, haar Midas, op een stenen zuil sprong die als een soort troon functioneerde. Het leek wel alsof hij zijn onderdanen toesprak. Hier, op dit verlaten terrein, was Midas niet gewoon een huisdier; hij was de koning van de buurtkatten.
Marie kon haar ogen niet geloven. Ze moest een lach onderdrukken bij de absurditeit van de situatie, maar de ernst waarmee de andere katten Midas benaderden bleef haar fascineren. Het was duidelijk dat deze bijeenkomsten geregeld plaatsvonden en Midas een centrale rol daarin speelde.
Die avond, terug in haar keuken, wachtte Marie tot Midas weer terugkeerde met zijn statige tred. Hij sprong op het aanrecht, zoals altijd, en miauwde zachtjes om zijn avondeten. Marie schudde haar hoofd en glimlachte.
“Jij slimme rakker,” zei ze terwijl ze zijn bakje vulde. “Je leidt een dubbelleven, hè?”
Midas keek haar slechts kort aan, waarna hij zich vol overgave op zijn maaltijd stortte, alsof de gebeurtenissen van de avond niets bijzonders waren. Marie besloot dat ze zijn geheim voor zichzelf zou houden. Ze vond het een genot om te weten dat haar kat een koninkrijk had, zelfs al was het maar een koninkrijk van katten.
Er gingen dagen en nachten voorbij, en Marie keek met hernieuwde bewondering naar Midas. Iedere keer als hij weer naar buiten vertrok, kon ze niet anders dan grijnzen en denken: “Long live the king.”
In het rustige stadje aan de rand van het bos, zou niemand ooit vermoeden welk avontuur zich elke avond afspeelde op dat verlaten parkeerterrein. En Marie genoot van het idee dat ze een klein stukje van de magie van haar kat kende, een magisch dubbelleven dat haar saaie bestaan opfleurde.
Zo leefde ze voort, met haar koning-kat aan haar zijde, in een wereld waar zelfs de meest alledaagse dingen plotseling kunnen veranderen in iets buitengewoons. En dat, vond Marie, was precies hoe het hoorde te zijn.