Het moest een simpele zaak zijn: een klassiek geval van ontrouw, dacht inspecteur Janssen terwijl hij onhandig zijn pen liet vallen. Janssen, een privédetective met meer hart dan talent, had de reputatie te hebben dat hij altijd de verkeerde persoon verdacht. En vandaag beloofde geen uitzondering te zijn.
Zijn klant, een statige dame genaamd mevrouw De Vries, vermoedde dat haar man vreemdging. Janssen’s taak was eenvoudig: volg meneer De Vries en documenteer zijn handel en wandel. Maar als hij één ding geleerd had in al zijn jaren als privédetective, dan was het dat eenvoudig nooit eenvoudig was als hij erbij betrokken was.
Die ochtend, gewapend met een camera en een thermoskan koffie, nam Janssen positie in zijn blauwe Opel Corsa—die ergens tussen roestig en totaal vergaan in lag—en zette zich schrap voor een lange dag schaduwen. Hij keek door zijn verrekijker naar het huis van de De Vriesen en zag meneer De Vries naar buiten stappen. Janssen startte de auto, maar toen hij weg wilde rijden, vergat hij de handrem en maakte een zenuwachtige, ronkende beweging achteruit, rechtstreeks een struik in.
Meneer De Vries keek om en fronste. Janssen dook vlug onder het dashboard en liet slechts één oog boven de lijn van het raam uitsteken. Meneer De Vries haalde simpelweg zijn schouders op en reikte naar zijn auto. De detective zuchtte opgelucht en volgde hem, nadat hij eerst de takken uit zijn grill had gehaald.
Na een tijdje rijden, parkeerde meneer De Vries voor een chique café. Janssen, vastbesloten zijn eerste echte succes te behalen, trok een camouflage-hoed diep over zijn ogen en sloop het café binnen. Het leek een goed idee, totdat hij struikelde over de drempel en vol tegen een ober botste. De klap veroorzaakte een domino-effect van kapotte borden en overstuurde klanten.
Meteen daarna zat hij verstopt achter een grote plant en observeerde zijn doelwit. Meneer De Vries zat aan een tafel, maar wat hem direct opviel was de aanwezigheid van een knappe jongedame tegenover hem. “Aha,” mompelde Janssen. “De verdachte is ingerekend.”
Hij richtte zijn camera, testte het flitslicht (tot ergernis van een paar omringende klanten) en maakte een paar foto’s. Net toen hij op een stoel probeerde te klimmen voor een beter perspectief, zakte de stoel onder hem weg. Met een harde klap belandde hij op de grond, tot ontsteltenis van iedereen in de buurt.
Snel herstellend keek hij op en zag meneer De Vries hem met een mengeling van verbijstering en nieuwsgierigheid aankijken. Janssen stak onhandig een menukaart voor zijn gezicht, in wat hij dacht een geniale vermomming te zijn.
“Kan ik u ergens mee helpen?” vroeg de knappe jongedame, die nu naast hem stond. Janssen hakkelde iets over de geweldige koffiesoorten in het café en gluurde tegelijkertijd omhoog naar meneer De Vries, die nonchalant een slok van zijn cappuccino nam.
“Nee, het gaat wel,” mompelde hij en schoot overeind. Hij had genoeg gezien—of in ieder geval genoeg ellende veroorzaakt—en spoedde zich terug naar zijn auto, zijn camera stevig in zijn handen geklemd.
Toen hij de foto’s aan mevrouw De Vries liet zien, gleed haar blik langzaam van verbazing naar ongeloof. Ze barstte uiteindelijk in lachen uit.
“Meneer Janssen,” probeerde ze tussen lachstuipen door, “die jongedame is mijn nicht, Sophie. Ze helpt mijn man met het regelen van een surpriseparty voor… voor mij.”
Het schaamrood steeg naar Janssen’s wangen. Maar voordat hij zich kon verontschuldigen, drukte mevrouw De Vries een royale cheque in zijn hand en straalde. “Het is goed om te weten dat hij zo hard werkt om me te verrassen. Bedankt voor je inzet.”
Inspecteur Janssen verliet haar huis met gemengde gevoelens. Zijn hart wist dat hij goed probeerde te doen, maar zijn brein vroeg zich af hoe hij ooit écht een zaak zou oplossen zonder zoveel chaos te veroorzaken.
Maar goed, dacht hij terwijl hij in zijn oude auto stapte, misschien was hij dan niet de slimste detective in de stad—maar hij was tenminste de gezelligste. En dat was ook wat waard.