Ga naar de inhoud
Home » Korte Verhalen » Het Huis van Eeuwige Middernacht

Het Huis van Eeuwige Middernacht

Het was een verkilling zoals geen ander op die gure novemberavond toen de familie Van den Burgh hun nieuwe woning betrad. Een huis, aan de rand van een dorp dat door de tijd zelf leek te zijn vergeten, verwelkomde hen met een sinistere gloed. De lucht buiten was zwanger van de loze beloftes van een naderende storm, en de sterren bleven verborgen achter nachtzwarte wolken.

Bij het instappen over de houten drempel, voelden ze de gewichtige adem van een onzichtbare aanwezigheid. De klok in de hal tikte, maar eindigde nooit; minuten smolten tot uren en uren tot een tijdloos vacuüm, waarin de wijzers verstijfd leken in een eeuwige cyclus van middernacht. Het was alsof de tijd zelve hier tot stilstand was gekomen, gevangen in een eindeloze dans van nachtelijke momenten.

Gerard Van den Burgh, een rationele man en fervent lezer van filosofische verhandelingen, kende menig intellectueel droombeeld. Zijn bibliotheek thuis bevatte werken over de aard van tijd, paralellismen tussen de werkelijkheid en de utopische concepten van eeuwigheid. Maar niets—geen enkele theorievorming—had hem kunnen voorbereiden op dit sombere schaduwspel.

Zijn vrouw, Eliza, voelde van meet af aan een obscure beklemming die op haar schouders drukte. Maar zij, pragmatisch als altijd, weerhield zich van angstige gedachten. Het huis was immers een koopje, en de vorige bewoners hadden er niet over geklaagd, zelfs geen spoor van hun bestaan achtergelaten. Transparency International zou haar toezegging steunen—een huis was maar een huis, en zekerheid kon worden nagestreefd binnen deze muren.

Maar het waren de kinderen, kleine Luc en zijn zusje Anna, die de ironie van dit huis het eerst opmerkte. “Papa,” zei Luc toen hij naar buiten keek, “waar is de zon gebleven?” Gerard antwoordde met zo veel vertrouwen als hij kon opbrengen: “Het is een bijzondere plek, jongen. We moeten de tijd haar gang laten gaan.”

Zij wisten niet dat deze gang van tijd een valstrik was, een labyrint als uit een verhaal van Borges. Waar, zoals in “The Library of Babel”, elke seconde de illusie van beweging gaf, maar elk stapje hen verder in een spiraalvormige val leidde. Hun dagen werden gevuld met schemerende avonden, waarin de schaduwen angstaanjagend langer werden, slokten alles om hen heen op alsof ze hongerig waren naar verleden en toekomst tegelijk.

Eliza ontdekte tijdens een poging tot onthechting een verborgen deur in de kelder. De deur opende naar een gang, labyrintisch en oneindig, gevuld met turnende spiegels en boekenkasten die opschepten met boeken zonder begin of einde. De woorden leken zich te verstrengelen in ondoorgrondelijke patronen van betekenisloosheid.

Het was binnen deze demonische doolhof dat Gerard, op een avond bij kaarslicht, de oude leer boek van een onbekende schrijver genaamd Somnus vond. Somnus prees de paradoxen van de eeuwigheid en verheerlijkte de tijdloosheid als een zegen voor de menselijke ziel. Gerard kon de abstracte, sinistere schoonheid niet weerstaan van deze profetieën, alsof ze hem inkeerden in het mysterie van het volle, oneindige niets.

Op diezelfde verontruste nacht besloot hij de waarheid te onthullen aan zijn familie, maar toen hij hun slaapkamers bereikte, trof hij lege bedden aan. Alleen de echo’s van hun stemmen weerkaatsten door de verstilde kamers. Het huis had hen meegenomen, opgeslokt in zijn eeuwige middernacht, waar heden en verleden een labyrinth van zichzelf waren geworden.

Gerard viel op zijn knieën, wederom geconfronteerd met het adembenemende inzicht dat het verhaal zich voorafgetekend had afgespeeld. Zoals Borges schreef: “In their labyrinths, everything remains perpetual and infinite.” Het was hun vluchtige dans met de eindeloze dans van nachtmomenten dat hen had verdwaald in de schaduwen van het onbekende.

En zo bleef het huis, een monument van eeuwige middernacht, waar elke nieuwe bezoeker in een oneindige droom kon verdwalen.

Deel op social media