Het was altijd hetzelfde ritueel. Elke avond sloot hij zijn ogen en liet de realiteit achter zich om in een wereld vol wonderen en mysterie te verdwijnen. Thijs, een jongen van negen, leefde een ongewoon leven in zijn dromen. Waar de meeste kinderen dromen over speelgoed en avonturen met superhelden, transformeerde Thijs elke nacht in een andere identiteit, een nieuwe ziel, levend in een onbekende wereld.
Thijs woonde in een dorp vlakbij de zee. Overdag was hij een gewone jongen, met gewone ogen en gewone gedachten. De geur van zout en zeewier woei door zijn huis, terwijl hij de tijd voorbij zag krullen in de kabbelende golven. Maar zodra de nacht viel en zijn ogen hun laatste glans van wakkerheid verloren, begon zijn onwerkelijke odyssee.
De eerste nacht werd hij wakker als een oude visser, Hubert genaamd, wie zijn leven doorbracht op een verweerd schip. De lucht was vol met de schreeuw van meeuwen en de zilte geur van de zee. Hubert voelde de ruwe handen die hij nooit eerder had gehad, getekend door de jaren van hard werken en de draaikolken van de tijd. Hij kende elk verrot touw op zijn schip, elke plank die op het punt stond te breken. En toen de ochtendzon opkwam, vervaagde het beeld van de oude visser, en Thijs werd wakker in zijn eigen bed, zijn handen weer zacht en ongeschonden.
De volgende nacht bracht een nieuwe metamorfose. Thijs werd een machtige krijger in een verlaten kasteel, gevoerd met het verlangen en de pijn van een leven vol veldslagen en verloren liefdes. Zijn zwaard zwaaide zwaar in zijn hand, het metaal koud en dreigend. De stenen muren om hem heen keken somber naar hem neer, de echo’s van verleden glorie vervlogen in de nacht.
Soms was hij een vogel, hoog in de lucht zwevend, de wind zijn enige metgezel. De vrijheid van de onbegrensde lucht vulde zijn ziel met een soortgelijke oneindigheid die zijn jeugdige lichaam nooit kon begrijpen. De wereld beneden was klein en triviaal, de bossen en velden werkten samen om een mozaïek van kleuren en leven te vormen.
Deze dromen waren geen gewone illusies. Ze waren te levendig, te tastbaar. Zo echt dat Thijs soms moeite had om opnieuw te wennen aan het gewoontje van zijn eigen leven. Hij vertelde niemand over zijn nachtelijke transformaties. Hoe kon hij uitleggen dat hij iedere nacht een ander werd, in een wereld die zich ontrok aan de wetten van zijn bescheiden bestaan?
Op een nacht werd hij een kluizenaar, diep verscholen in een bos dat sprak met de stemmen van eeuwenoude bomen. Het ruizen van de bladeren fluisterde de geheimen van ongerepte landschappen. Hij leefde een stil leven daar, alleen met zijn gedachten en de natuur, tot de zon weer opkwam en Thijs terugkeerde naar zijn hompende bed.
Hoe langer deze dromen duurden, hoe meer hij het gevoel had dat ze iets betekenden, alsof ze een verhaal vertelden dat hij nog niet helemaal begreep. Een verhaal van leven en dood, van vreugde en leed, van de eeuwige zoektocht naar betekenis.
Toen hij op een dag in de klas zat, merkte hij hoe de zonnestralen door het raam vielen, stoffige lichtbanen vormend die een magische wereld leken te verklappen, net buiten zijn bereik. Hij dacht aan de nacht die komen ging, een nieuwe kans om iemand anders te worden, een nieuwe wereld in te stappen.
Thijs knikte zachtjes naar zichzelf. Misschien, heel misschien, onthulden zijn dromen de vele zielen die in ieder van ons wonen. Misschien, heel misschien, lieten ze hem zien dat de realiteit slechts een van de vele mogelijkheden was, wachtend om ontdekt te worden in de stilte van de nacht.