In de verstilde straten van Arithma, een stad onbekend voor de wereld maar dieps binnen zichzelf en zijn inwoners gekend, gebeurde er iets ongehoords. De inwoners van Arithma droomden altijd veel en vaak, maar nooit tevoren had een droom zó unaniem het gehele bewustzijn van de gemeenschap gegrepen.
Op een koude ochtend in maart, toen de zon nog haar eerste stralen voorzichtig over de horizonnen van bakstenen gooide, mengden verbaasde gezichten zich met de gebruikelijke slaperigheid. Iedereen had die nacht hetzelfde gedroomd. De droom was een labyrint, een eindeloos doolhof met muren die leken te leven. Elk pad dat men volgde, leidde naar een schilderij, een afbeelding van een universum genaamd Tlön. Verbaasd over deze collectieve ervaring, vroegen de inwoners zich af: Hoe kon dit mogelijk zijn?
Borges zei ooit: “I have always imagined that Paradise will be a kind of library.” Dit was iets wat elk kind in Arithma leek te weten, zonder er ooit van gehoord te hebben. Het labyrint in hun dromen had de structuur van een immense bibliotheek, een die alle boeken bevatte die ooit geschreven zouden kunnen worden, net zoals in “The Library of Babel”. De afbeeldingen aan de muren onthulden waarheden en leugens over het universum van Tlön — een wereld die nooit bestaan heeft, behalve in hun dromen.
Deze ervaring zette de stad op zijn kop. De burgemeester, een man met een voorliefde voor metafysica, riep de raad bij elkaar. Daar ontstond de vraag: Wat zegt deze droom over ons? Is het mogelijk dat de dromen een boodschap bevatten, een echo van een andere werkelijkheid die onze kent?
Professor Herrera, de stadsgeleerde, stond op. “Misschien,” zei hij peinzend, “zijn onze dromen een weerspiegeling van iets dat we niet volledig kunnen begrijpen, zoals Borges’ concept van ideeën die de realiteit hervormen. Zoals in “Tlön, Uqbar, Orbis Tertius”, veranderen onze gezamenlijke dromen misschien de natuur van onze wereldsturctuur.” Herrera’s woorden resoneerden door de kamer, alsof ze door een verborgen echo werden herhaald.
De stad begon onderzoek te doen, en met elke dag groeide de verstrengeling van dromen en werkelijkheid. Het leek wel alsof Arithma zelf een droom was geworden, met elke steen en elke straat die een betekenis droeg die verder reikte dan het fysieke.
Op een nacht, tien jaar na die eerste collectieve droom, gebeurde het opnieuw. Maar dit keer was de droom nog vreemder, een spiegel binnen een spiegel, een oneindige weerspiegeling. De stad zat in die spiegel gevangen, elke inwoner nu meer droom dan mens. Misschien, zoals Borges suggereerde, zijn we allen slechts de gecreëerde verbeeldingen van een grotere, onbekende macht.
En zo leeft Arithma verder, in een eeuwige dans tussen droom en werkelijkheid, in een labyrint dat nooit eindigt omdat het alle paden tegelijk bevat. Elke inwoner leeft nu met de gedachte: misschien zijn wij zelf uitsluitend dromen, gevangen in de eeuwigheid van een oneindige structuur.