Op een plaats waar de grenzen tussen realiteit en magie vervaagden, lag het koninkrijk Myrddin. Hier woonden mensen en mythische wezens in een fragiele harmonie. Draken, elfen, en reuzen bevolkten dezelfde bossen, velden en nederzettingen als de boeren, ambachtslieden en edelen. Het hield een vreemde balans—alsof een onzichtbare hand voortdurend zorgde dat de weegschaal nooit te ver naar één kant doorsloeg.
Combinator, een oude tovenaar met een uiterlijk als een verfrommelde perkamentrol, observeerde deze balans dagelijks. Hij had de gave en de vloek om zowel het verleden als de toekomst helder te zien, maar zijn visie op het heden was altijd wazig. Het manco aan perfectie verstoorde hem niet; hij geloofde dat dit deel was van de grotere mysteries van het leven.
Het was op een regenachtige dag dat iets vreemds begon. Mensen klaagden over nare dromen die hen ’s nachts achtervolgden. Mythische wezens begonnen rusteloos te worden, mopperend in onbekende talen die doordrongen van onrust en waarschuwende trillingen in de lucht. Veenwachter, een gruizige reus met ogen als diepe poelen van glimmend zwart, lag languit in het midden van het dorpsplein en weigerde op te staan, zijn peinzende blik in de verte gericht.
“Er komt iets aan, Combinator,” bromde hij met een stem die door de stenen huizen van het dorpsplein ronkende echo’s veroorzaakte. “Iets wat de harmonie verbreekt.”
Het onheil werd werkelijkheid toen de Grootstadsmenseraad voor een adembenemende aankondiging bijeenkwam. Het was nogal ironisch—je zou kunnen zeggen like a bull in a china shop (als een stier in een porseleinkast)—hoe deze raad van stervelingen besloot nieuws van deze grootse importantie te brengen met zoveel bravoure en weinig inzicht in de delicate balans die de wereld in stand hield.
Lucinda, die dorpsfee met haar fluoriserende glimlach en vlinderachtige vleugels, fluisterde tegen Combinator. “Ze plannen de bouw van een stenen muur om de stad. Om ons te beschermen, zeggen ze.”
Een muur zou de barrières tussen het menselijke en het magische vergroten, waardoor het delicate evenwicht zou kunnen instorten. Het was zoals een doornige roos plots een gladde marmeren vaas in de nek plantte—onvermijdelijk zou iets breken.
In een donker moment van ironie brak een groep boze dwergen in de stad uit, hun acties voelden als de scherpste spreuk van zelfvernietiging. Ze joegen de stadswachters en dorpelingen op, roepend: “Geen muur zal ons scheiden!” Hun protest escaleerde tot een vuurgevecht toen de elfen zich ermee begonnen te bemoeien.
Combinator stond in de schaduw, deels verborgen en bespiegelend over de zin in deze chaos, zoals een havik die vanuit een hoge tak de trillingen van de onderstroom observeert. Hij merkte hoe mensen en mythische wezens zich gedwongen voelden om zij aan zij of tegenover elkaar hun standpunten te verdedigen.
De climax—een plotse gewelddadige schok temidden van de strijd—bracht de somberheid van besef. Een jonge tovenaar, zoon van een arme boer, werd geraakt door een dwergbijl. Dat beeld van zijn neervallende lichaam, bloed vermengd met de aarde, werd een katalysator voor de anderen om tot bezinning te komen.
“Enough!” schreeuwde Combinator, zijn krachtige spreuk galmde door de lucht, doordrongen van een bizarre kalmte die zelfs de boosdoeners verstomde. Zijn magische energie straalde door de omgeving, de aarde zelf leek onder zijn wordingskracht te beven.
Een overweldigend gevoel van rede en harmonie vulde het plein. Het besef van hun gedeelde lot leidde tot een constante, onuitgesproken belofte die hen verbond. Een nieuwe gezindheid ontstond, niet uit angst, maar uit begrip—you get what you give ervoeren ze eindelijk.
In het uur na de climax was er een stilte door het koninkrijk dat zowel verontrustend als verzoenend was. Mensen en mythische wezens vonden gemeenschappelijke gronden, terwijl de muurplanen werden hervormd—niet tot afscheidingsmuren, maar tot bruggen die de stad uitspanden in alle richtingen, verbinders en niet scheiders.
En zo bleef de wereld van Myrddin ontroerend in al haar diepgaande enkelvoudigheid en complexiteit, de realiteit dat alles in iedere ademhaling in balans hangt.