In een koninkrijk omhuld door de mysteries van oude tijden, regeerde prins Edric van Eldran. Zijn hart had altijd verlangd naar avontuur en kennis van de magische wezens die de legenden van zijn land bevolkten. Het was dus geen verrassing dat, toen de raad van wijzen hem aanraadde te trouwen met een vrouw van ongewone afkomst, zijn nieuwsgierigheid gewekt werd.
De hoofse dagen op het kasteel Eldran werden in beslag genomen door zoektochten, het in kaart brengen van oude geschriften en luisterrijke feesten. Toen op een kille winteravond de raad zich verzamelde, werd het onderwerp van de prins’ huwelijk opnieuw besproken.
“Er is een vrouw,” begon een oude wijze, “die leeft aan de rand van het Grote Woud. Ze staat bekend om haar schoonheid en mysterie. Sommigen zeggen dat ze een betovering draagt, maar haar verstand en charme zijn onbetwistbaar.”
Prins Edric, jong en scherpzinnig, voelde het tintelen van avontuur bij de gedachte aan een vrouw die tegen alle verwachtingen inging. Hij stemde toe haar op te zoeken, vastberaden om het raadsel van de mysterieuze vrouw te ontrafelen.
Op een heldere ochtend, gezeten op zijn rooskleurige hengst, reed Edric het Grote Woud in. Het woud, een plek vol duistere historie en oude magie, begroette hem met zijn fluisterende bladeren en schaduwrijkse paden. Na dagenlang reizen bereikte hij een kleine, maar prachtige hut, omringd door wilde bloemen die in volle bloei stonden, ondanks het midwinterseizoen.
Daar ontmoette hij Elara, een vrouw met een etherische schoonheid en ogen zo diep als de nachtelijke hemel. Haar gracieuze aanwezigheid en het mysterie dat haar omhulde, veroverden zijn hart onmiddellijk.
“Welkom, prins Edric,” zei Elara met een zachte glimlach. Haar stem had een muziekale kwaliteit, als de rimpelingen van een ver, helder meer.
Dagen gingen voorbij in elkaars gezelschap, wandelen door de betoverde bossen en praten over oude legenden en herinneringen. Edric voelde een diepe band groeien, maar hij wist dat er iets meer was, iets wat Elara nog niet had prijsgegeven.
Op een maanloze nacht, toen alle lichten van het bos uitgeblust leken, werd Edric wakker van een vreemd geluid. Hij sloop naar buiten en zag in het bleke maanlicht een schaduwachtige vorm veranderen. Waar Elara had gestaan, was nu een majestueuze, zilverharige wolf. Haar ogen, dezelfde als die van Elara, ontmoetten de zijne, en hij voelde zowel verwarring als begrip.
“Elara,” fluisterde hij, “jij draagt een zware last.”
De wolf verlaagde haar kop en sloop naar hem toe. Voor zijn ogen veranderde ze terug in haar menselijke vorm, gehuld in een dunne zijdeachtige mantel.
“Ja, Edric,” zei ze met een verdrietige blik. “Ik ben onder een oude vloek die me elke nacht verandert. Alleen ware liefde kan deze vervloeking verbreken.”
Edric, getroffen door haar woorden en haar situatie, legde zijn hand op haar wang. “Elara, ik houd van jou, ongeacht je vorm. Samen zullen we deze vloek doorstaan.”
Met die belofte werd Elara’s vloek verzacht. Hun liefde bloeide, sterker dan ooit, en de magie van het woud leek hun harten te zegenen. Ze keerden terug naar Eldran, waar hun verhaal een inspiratiebron werd voor liederen en gedichten over moed, liefde en acceptatie.
En zo leerde prins Edric, door de mystieke krachten van de liefde en vastberadenheid, dat het hart van een mens, of wolf, voorbij enige betovering reikt. Hun leven werd een symbool van kracht en magie, verweven in de rijkdom van Eldran’s legendarische geschiedenis.