In een wereld waar macht en ambitie de boventoon voerden, leefde een tovenaar van ongekende wijsheid en kunde, Alastor genaamd. Alastor was niet zomaar een magiër; hij was een meester in de hoogste vormen van toverkunst en bezat kennis die ver buiten het bereik van stervelingen lag. Zijn diepste verlangen was niet rijkdom of macht, maar het ontsluieren van de geheimen van het bestaan zelf.
Op een koude winteravond, terwijl de sneeuwvlokken als witte as naar beneden dwarrelden, ontdekte Alastor een oude spreuk in een vergeten boek van necromantie. De spreuk beloofde niet minder dan de overwinning op de dood. “To cheat the Reaper” (de Dood misleiden), zoals het in het boek was geschreven. Dit was de ultieme belofte van het eeuwige leven, maar er was een vangst: om te leven moest iemand anders sterven.
Gefascineerd maar ook huiverig voor de consequenties, besloot Alastor een proef uit te voeren. Hij koos een gevangene, iemand zonder familie of vrienden, iemand die door de wereld vergeten was. Met trillende handen en een hart vol spanning sprak hij de woorden van de spreuk. De lucht in de kelderruimte leek te kraken en te knisperen met onzichtbare energie. Donkere krachten woelden door de ruimte en omhelsden de gevangene voordat deze instortte, levenloos.
Alastor voelde een golf van energie door zijn lichaam stromen, en met die energie kwam ook een verontrustend bewustzijn van de sterfelijkheid die hij zojuist afgepakt had. Hoewel zijn lichaam verjongd was, bleef het gevoel van leegte en schuld hem achtervolgen. Elke keer dat hij de spreuk gebruikte, voelde hij een stukje van zijn ziel wegkwijnen.
Ondertussen bleef de wereld om hem heen veranderen. Koningen vielen, dynastieën werden verwoest, en nieuwe machten rezen op. Alastor bleef bestaan, maar elke eeuwigsheid had zijn prijs. De mensen om hem heen stierven, zijn geliefden verwelkomden de dood als een oude vriend, terwijl hij alleen was, gevangen in zijn eigen onsterfelijkheid. De morele ambiguïteit woog zwaar op zijn geweten. Hoeveel meer levens zou hij moeten nemen om zijn eigen voortbestaan te verzekeren? Was dit werkelijk beter dan de dood?
Terwijl decennia en eeuwen vervlogen, werd Alastor een mythologisch figuur, ontdekt door verhalen en legendes als een schaduw uit het verleden. Geen macht kon hem vangen, maar zijn ziel was allang gevangen in de klauwen van schuld en berouw. Hij werd een politieke marionet in spelletjes van koningen en keizers, gezocht om zijn macht maar gemeden voor zijn vloek.
En zo bleef hij door de eeuwen dwalen, eeuwig levend maar getekend door de dood die hij gebracht had. Elke keer dat hij in de spiegel keek, zag hij niet alleen zijn eigen gezicht, maar ook al die verloren zielen die voor zijn onsterfelijkheid hadden betaald. Het leven dat hij gecreëerd had, was niets meer dan een illusie, een schaduw van wat het zou moeten zijn.
In zijn laatste woorden schreef hij in een oud dagboek: “Onsterfelijkheid is een gevangenis zonder muren. Beter is het om sterfelijk te zijn en de dood te omarmen als een vriend dan om eeuwig in schuld en verdriet te leven.” En met die woorden, besloot hij zijn eigen leven te beëindigen, de spreuk omkerend in een laatste daad van verlossing.
De donkere kelder bleef stil achter, slechts een flikkering van kaarslicht en een verwaaide deken van stof getuigde van zijn aanwezigheid, maar de stad voelde een vreemde wind, een zucht van verlichting, alsof een oud spook eindelijk rust had gevonden. En zo werd de legende van Alastor de Onsterfelijke, een tovenaar die de dood overwon maar uiteindelijk door zijn eigen moraal werd verslagen, een onsterfelijk verhaal in de annalen van geschiedenis.