Er was eens een dorpsgemeenschap genaamd Nocenschemer, gelegen aan de rand van een ondoordringbaar woud. Dit dorp stond bekend om zijn rustige en vredige leven, totdat er iets veranderde. De bewoners werden geplaagd door nachtmerries die zich onverklaarbaar materialiseerden in de werkelijkheid. Het leek alsof de lijnen tussen droom en realiteit onherroepelijk waren vervaagd, en het pad van de heldhaftige dromer begon.
De bron van deze invasieve nachtmerries was onduidelijk, maar de dorpsbewoners begonnen fluisterend de naam Énigma te noemen, een oude kluizenaar die diep in het woud leefde. Hij zou de bron van al deze onheilen zijn, zo vertelden zij elkaar, hoewel niemand precies wist waarom. Een jongeman genaamd Asar, die bekend stond om zijn levendige dromen, besloot dat hij de bron moest vinden en het dorp moest bevrijden van deze kwelling.
Op een mistige ochtend, waarbij de zon slechts een vaag lichtschijnsel door de bomen wierp, begon Asar zijn reis. Met slechts een bundeltje voedsel en de moed van iemand die zijn veilige haven achterlaat, betrad hij het woud. Hoe verder hij het bos in ging, hoe vreemder de wereld werd. Paden leidden nergens heen en de bomen fluisterden onbegrijpelijke woorden.
Asar wist dat hij niet naar Énigma kon zoeken zoals men zoekt naar een huis of een voorwerp. Hij moest op zijn intuïtie vertrouwen, op de verbinding tussen zijn nachtelijke visioenen en de realiteit die nu voor hem lag. Elke stap die hij zette bracht hem dichter bij de verweving van beiden. Onderweg ontmoette hij wezens die enkel konden bestaan in nachtmerries: een wolf met menselijke ogen, een boom die vervaarlijk lachte en stenen die fluisterden over vergeten tijden.
Na dagen van dwalen bereikte hij een cirkelvormige open plek omringd door torenhoge bomen. In het midden van de open plek stond een kleine hut, gebouwd van verweerd hout en bedekt met mossen. Dit moest de woning van Énigma zijn, de bron van de verschrikkingen.
Binnen trof Asar een oude man aan, zittend in een met kaarsen verlichte ruimte. Overal hingen kaarten van onbekende sterrenstelsels en boeken vol krabbels en diagrammen die geen enkel mens kon begrijpen. Énigma, met ogen die spraken van eeuwenoude geheimen, begroette Asar alsof hij een langverwachte gast was.
“Asar, dromer van Nocenschemer, ik verwachtte je,” klonk de stem van Énigma, diep en resonerend. “Het is niet mijn hand die de dromenwever is, maar de angst van jullie eigen ziel.”
Asar stond versteld. Hoe kon angst zo machtig zijn dat het de realiteit zou verstoren?
Énigma vervolgde: “Iedereen in jullie dorp draagt scherven van een grotere waarheid in zich. Jouw dromen zijn de sleutel tot het ontrafelen van die waarheid. Alleen door de bron van jouw eigen angsten te overwinnen, kun je de nachtmerries beëindigen.”
Asar sloot zijn ogen en concentreerde zich. Hij herinnerde zich de dromen die hem hadden geteisterd: de schaduwen die hem achtervolgden, de diepe kuilen waarin hij viel, het doolhof zonder eind. Hij moest de confrontatie aangaan met zijn eigen angst.
Met Énigma als zijn gids, dook Asar diep in zijn bewustzijn, vond hij zichzelf in een droombeeld waarin hij oog in oog stond met zijn grootste angsten. Realiserend dat deze beelden slechts projecties waren, overwon hij ze door ze te omarmen, door te begrijpen dat ze slechts een deel van zichzelf waren.
Toen hij zijn ogen weer opende, voelde hij een diepe rust. De lucht in het woud leek frisser en helderder. Énigma glimlachte.
“Vergeet niet, dromer van Nocenschemer, de kracht van dromen ligt niet in hun nachtmerrieachtige natuur, maar in hun capaciteit om ons de waarheid te tonen. Ga nu, en bevrijd je dorp.”
Met een vernieuwd gevoel van doel en kracht keerde Asar terug naar Nocenschemer. De nachtmerries verdreven, de dorpsbewoners hervonden hun rust. Asar werd de hoeder van dromen, een symbool van hoop en moed. En hoewel de mysteries van het woud zijn eigen zouden blijven, wist iedereen dat de grens tussen droom en werkelijkheid er alleen maar was om de waarheid te onthullen wanneer het meest nodig was.